In 1976 richtte Eckart Wintzen het automatiseringsbedrijf BSO (Bureau voor Systeem Ontwikkeling) op. Toen het bedrijf steeds succesvoller werd, bedacht Wintzen zijn beroemde cellentheorie: zodra BSO groter werd dan 65 werknemers, werd het bedrijf gesplitst in twee vrijwel zelfstandige cellen. Een nieuwe cel was steeds een afspiegeling van de oude cel, waardoor de bedrijfscultuur behouden bleef.
Alle cellen deelden dezelfde naam, missie en huisstijl, maar waren zelf verantwoordelijk voor hun inkomsten en uitgaven. Zo moest iedere cel zelf personeel werven, voor leaseauto’s zorgen en de urenadministratie bijhouden. De cellen waren dus onafhankelijk en zelfstandig, maar deelden het DNA van BSO. Zo bleef iedere cel inzichtelijk en beheersbaar, terwijl BSO voor de buitenwereld één onderneming bleef. Uiteindelijk groeide BSO uit tot bijna 90 cellen. In 1996 verkocht Wintzen zijn bedrijf met veel winst aan Philips.